Het poortje is gesloten, tenzij je toestemming vraagt dat het geopend wordt. Het is een eenvoudig poortje van dik glas. Doorzichtig. Het gaat open wanneer een bewakingsagent op een knop drukt. Die knop zit achter een balie. De balie is half rond en is centraal in de inkomhal gelokaliseerd.

Het poortje lokt een communicatiemoment uit. Het staat nergens geschreven, het is. Het poortje test de relatie uit die er is of niet tussen de man of vrouw met de geautoriseerde vinger voor de knop en de wachtende voor de poort. De scène associeert met ‘ein Mann vom Lande’ uit Vor dem Gesetz van Franz Kafka. De seconden voor de poort kunnen gewelddadige, vriendelijke, conflictueuze, discriminerende of onderhandelingsmomenten worden. Ze kunnen duurzame, verstoorde of gecompromitteerde relaties inluiden. Op het spel staat de poort geopend te krijgen die toegang verleent tot…

Meestal is het de vrouw met de strenge blik, het zwarte haar gebonden op het hoofd, haar uniform verscholen achter de balie. Zij staat als de wet tussen mij en de poort. Haar rug is de eerste aanblik, haar gesloten oor de eerste confrontatie. Mijn ‘Madame’ met een zekere ademstoot, zwaar aangezet en over de in- en uitgaande stroom mensen heen, verdampt in de lucht. ‘Mevrouw!’ eveneens. Haar rug wordt groter onder het zwarte jasje. Na enkele seconden schiet de adrenaline toe. De druk om naar binnen te raken, de druk op tijd te zijn, mijn opgejaagdheid er al te zijn nog vóór de dag voor anderen aanbreekt, voorbereid te zijn, niet te pakken, niet… niet… leidt tot een verontwaardigde schreeuw: ‘madame, mevrouw!!’ Ze draait zich traag om, strenge blik, niet geïnteresseerd in mij, in wie, in wat? Ze wijst dat ik kan omlopen. Ze instrueert me een andere route. Ze weigert, gebaart heftig, en is in mijn waarneming gefossiliseerd tot bureaucratisch. Gevestigd oordeel vastgehaakt aan een ‘gelijk’. We hebben nog steeds niet gesproken, de seconden wikkelen zich af. Het aantal wachtenden voor de poort groeit tesamen met ongeleide irritatie. Het overwicht van het aantal drijft haar autoritaire vinger naar de knop van de toegang. In de verschillende rennende hoofden wemelt het aan reeds geformuleerde klachten die nog geen minuut later in een virtueel archief gestapeld worden.

‘Goedemorgen, bonjour!’, geïnspireerd door kritische zelfreflectie zing ik de rug in het jasje hoopvol toe, geklemd tussen balie en poort met het uitzicht op een mogelijk geweldloze opening. Ze kijkt op, verbaasd, bijna een glimlach: was het de hoogte van mijn stem, een aangekondigde vriendschap, de beweging richting haar lot die haar dichterbij bracht? Had ik ongelijk? Is toch niet iedere geüniformeerde tegen mij? De poort gaat met een zwaai open, alsof ze haar geste extra kracht bij zet. Mogelijk kunnen we toch nog vrienden worden.